Geschiedenis

Het Gymnasium was in de oudheid de benaming van een school voor lichamelijke opvoeding. Het woord gymnasium betekent letterlijk ‘plaats om naakt te zijn’. Het is afkomstig van het Griekse woord gumnós (γυμνός: naakt). In het oude Griekenland werd sport naakt beoefend. Men hechtte veel waarde aan lichamelijke oefening vanwege de talrijke oorlogen. Toen het leger, oorspronkelijk gebaseerd op dienst van burgers, vanaf ongeveer 400 v.Chr. steeds meer werd vervangen door een beroepsleger, ging de geestelijke ontwikkeling een grotere plaats innemen op de sportscholen.

Zo gingen toen al de oude gymnasia steeds meer lijken op de scholen zoals wij ze kennen.

In West-Europa en Nederland vindt het gymnasium zijn oorsprong in de Latijnse School. Latijn was de taal van de wetenschap en dus onmisbaar om te kunnen studeren. De Latijnse scholen ontstonden al in de middeleeuwen. Later, in de Renaissance, raakte ook het Oudgrieks meer in zwang en dat leidde op de scholen tot intensieve bestudering van de oudheid, bijvoorbeeld van de oorspronkelijke teksten van de Bijbel. Het was overigens niet de klassieke oudheid die in het onderwijs centraal stond, maar juist de vernieuwing van het onderwijs en de persoonlijke, morele en godsdienstige vorming die men daarmee wilde bereiken.

Aan het begin van de 19e eeuw ontstonden in deze Latijnse scholen ook zogenaamde ’tweede afdelingen’, waar andere vakken dan Grieks en Latijn werden onderwezen, bijvoorbeeld wiskunde, aardrijkskunde, Nederlands en moderne vreemde talen. Deze scholen werden tot ‘gymnasiën’ omgedoopt. De geschiedenis van de gymnasia gaat dus terug tot de middeleeuwen: zij worden beschouwd als de opvolger van de toen bestaande Latijnse School. Tot 1917 gaf alleen het gymnasiumdiploma toegang tot een universitaire studie.

Mede daardoor is de belangstelling voor gymnasiaal onderwijs altijd groot geweest. Zo groot dat de Gemeente Amsterdam in 1926 besloot naast het bestaande Stedelijk Gymnasium een tweede gymnasium op te richten. Om beide scholen uit elkaar te houden, werden ze vernoemd naar de eerste hoogleraren aan het zeventiende-eeuwse Atheneum Illustre (de latere Universiteit van Amsterdam): Casparus Barlaeus (1584-1648) en Gerardus Vossius (1579-1649). Vossius stond bekend als “de hooggeleerde Vos”, de man met het fenomenale geheugen, van wie Vondel later zou zeggen: “Al wat in boecken steeckt, is in zijn hooft gevaren.”

Het gemeentebestuur vroeg architect Lansdorp (1885-1968) om een nieuw schoolgebouw te ontwerpen. Het resultaat was een ‘paleis’ in een verstrakte variant van de Amsterdamse School: met ruime hallen en trappenhuizen, centrale verwarming (iets bijzonders voor die tijd), twee gymnastieklokalen (voor jongens en voor meisjes) met douches en een bijzondere aula.

Een beschrijving van het gebouw staat in ‘De Avonden’ van Gerard Reve, die zelf oud-leerling van het Vossius is geweest: `Hij werd de zaal ingeperst. Het was een lange, hoge ruimte met blanke muren. Het plafond liep toe als een gewelf. Grote lampenkronen droegen elk drie glazen ballons. Boven het podium waren op de muur gestileerde wandschilderingen aangebracht met Griekse opschriften.’.

De muren zijn niet meer blank, maar de schildering is er nog steeds. Deze is gemaakt door Leo Visser (1880-1950), destijds een bekend tekenaar, schilder en lithograaf. In de zomer van 1999 is de aula grondig gerenoveerd en in de jaren 2000 en 2001 is de school ingrijpend verbouwd. Architect Van der Voort heeft er zorgvuldig op gelet dat het oorspronkelijke karakter van het gebouw bleef bestaan.

Het iconische gebouw staat wat ons betreft symbool voor de geschiedenis waarvan alle leerlingen van het Vossius vroeg of laat deel zullen gaan uitmaken.

Vossius-Gebouw